dinsdag, december 06, 2005

Voetballen op de fiets

1970 was voor Rotterdam een bijzonder jaar, een topjaar. Het zielental der gemeente verminderde weliswaar met ruim 12.000 personen, want de uittocht der welgestelden naar randgemeenten en groeikernen op het platteland was begonnen, maar verder blaakte de stad van vitaliteit.
De wederopbouw van zijn geschonden hart leek te zijn voltooid. De METRO reed (Met Een Teringgang Rotterdam Onderdoor) en een maand eerder dan het jaar daarvoor werd de binnenkomst van het 20.000ste zeeschip geteld. Verolme bouwde nog mammoettankers en op het stadhuis vonden onderhandelingen plaats over de vestiging van een hoogoven- en staalbedrijf op de Maasvlakte.
Het was een jaar om met tevredenheid terug te kijken en de toekomst met vertrouwen tegemoet te zien. Overigens niet voor iedereen, want het hele jaar door waren er stakingen van havenarbeiders en bouwvakkers en stiptheidacties van PTT-beambten. In de oude wijken protesteerden actiegroepen tegen de miserabele woonomstandigheden en milieuactivisten waarschuwden dat de welvaartbrengende dampen boven de Europoort en de Botlek ongezond waren voor mens en omgeving. Op 4 maart verloor Feyenoord in het Walter Ulbrichtstadion in Oost-Berlijn de Europacupwedstrijd met 1-0 van Vorwärts.
Niettemin mocht de wereld weten wat de Rotterdammers allemaal hadden gepresteerd. Dat hadden ze al in 1950 op de havententoonstelling Rotterdam Ahoy’ laten zien. Vijf jaar later waren alle provincies van Nederland op de E55 vertegenwoordigd, waar ze op het gebied van de Energie lieten zien waartoe ze in staat waren. Het spreekt vanzelf dat Rotterdam zich daar als primus inter pares presenteerde.
In 1960 werd de internationale Land- en Tuinbouwtentoonstelling de Floriade in Het Park aan de Nieuwe Maas georganiseerd. In drie weken tijd verrees de Euromast uit de glijbekisting, een uitkijktoren voor stad en ommelanden, compleet met kraaiennest en navigarium.
Tien jaar later was de Euromast niet hoog genoeg om over de eerste wolkenkrabbers heen te kunnen kijken en werd er een space tower opgezet die tot 185 meter reikte. Er wordt beweerd dat je tegenwoordig vanaf die hoogte bij helder weer de Amsterdam Arena kunt zien liggen. Een geluk bij een ongeluk is dat de lucht boven het bedrijvenpark van de Randstad hoogstzelden helder is.
Vijfentwintig jaar na de bevrijding was het tijd voor een nieuwe presentatie van de wereldwonderen die in Rotterdam, dat zichzelf inmiddels tot wereldstad had uitgeroepen, tot stand waren gekomen. Het maatschappelijk leven stond in het teken van de Communicatie en het jaar was 1970, dus een naam was gauw gevonden. Van mei tot en met september vond de manifestatie C70 plaats.
De binnenstad van Rotterdam begon eindelijk weer enigszins op een stad te lijken. Maar gezellig was toch anders. C70 wilde laten zien dat er na zessen ook nog wat te beleven viel en bedacht een manifestatie die zich niet op één terrein afspeelde, maar zich als een lint van twee en een halve kilometer door de binnenstad uitstrekte.
Er waren verkleinwoorden tekort om de cafeetjes, eethuisjes, plastic en polyester afdakjes en koepeltjes, terrasjes, boetiekjes en paviljoentjes te onderscheidden van de grote tentoonstellingen en manifestaties, zoals de twee honderd meter lange Energielijn op de Coolsingel, waar de kernenergie als krachtbron voor de jaren zeventig werd aangeprezen. Op het Weena was Havodam, een gigantische maquette van het havengebied te bewonderen.
Om de hele manifestatie te overzien was door Zwitserse specialisten een kabelbaan gebouwd. Wat ik me er van herinner was dat wel het lulligste gezicht dat ooit in Rotterdam is vertoond: toeristen die je zowat in hun kruis kon kijken, zwevend en schommelend in een bak boven de straten en pleinen van de wereldstad.
C70 maakte onbedoeld de scheidslijn tussen de Rotterdamse bevolking zichtbaar. Omdat kennelijk niet iedereen het centrum wist te vinden of financieel niet in staat was aan de manifestaties deel te nemen, was een speciaal programma ‘voor de wijken’ samengesteld. De wijken zijn de gebieden buiten het centrum die in 1940 niet waren gebombardeerd en daarom ook niet in de plannen van de wederopbouw waren opgenomen. Daar woonden de mensen die het in het sociaal-democratisch bestuursjargon van de havenstad ‘wat minder hebben’.
Nog voor C70 was begonnen protesteerde het Ludiek Kreatief sabotaasjesentrum tegen de verspilling van overheidsgelden en kraakte een actiegroep uit het Oude Westen een flat in de Van Oldenbarneveltstraat om aandacht voor de grote woningnood en de verloedering van hun omgeving te vragen.
Kunstenaars waren door de Stichting C70 uitgenodigd ‘een kritisch onderzoek naar de relatie tussen kunst en maatschappij’ te verrichten. Kritisch, maar niet al te kritisch. Hun ideeën (o.a. een weiland met koeien op het Schouwburgplein) werden wegens ‘een volgslagen gebrek aan werkelijkheidszin’ geen van alle uitgevoerd. De nuchterheid won het van de fantasie.
Want de werkelijkheid van Rotterdam staat geschreven in de zin: “Geen woorden maar daden”. Een zin die dat jaar in het collectieve geheugen van de stad werd gegrift. C70 is vergeten; vrijwel niemand die ik er naar vroeg kon zich er nog iets van herinneren, sommigen hadden nog een vaag idee van een kabelbaan die door de stad zweefde. Maar iedereen weet nog dat Feyenoord als eerste voetbalclub van Nederland de Europacup voor Landskampioenen won.
‘Iedereen’ was erbij toen het elftal op donderdagmiddag 7 mei op het balkon van het Stadhuis aan de Coolsingel werd gehuldigd. De opstallen van C70 dienden als tribunes voor de feestvierders. Van de Energielijn was in de gigantische mensenmassa niets meer te zien. De werkelijke energie van de Rotterdammers was vrij gekomen, liep over in de communicerende vaten van 1970 en manifesteerde zich in een vreugde die sinds de Bevrijding van 5 mei 1940 niet meer tot uiting was gekomen.
Een maand later was het weer feest toen in het Kralingse Bos het Holland Pop Festival werd gehouden. De 75.000 bezoekers verspreiden geurige dampen over het festivalterrein, de rode Libanon, de zwarte Paak en de te gekke weed bevorderden de kommunikaatsie, weet je wel.
Om het feest compleet te maken veroverde het sterrenelftal van Feyenoord op 9 september in de Kuip de wereldbeker door met 1-0 van de Argentijnse club Estudiantes de la Plata te winnen. Ik kan mij niet herinneren of de ‘working class heroes’ van Rotterdam-Zuid wederom op de Coolsingel werden gehuldigd. Maar de cafés waren de hele nacht open.
Het leek er trouwens op dat de koek op was. Drie weken later werd Feyenoord in Roemenië uitgeschakeld voor de nieuwe ronde voor Europese landskampioenen. C70 liep ten einde. De gezelligheid werd weer ingepakt en Rotterdam keerde tot de alledaagse werkelijkheid terug. Plannen om van Havodam en de kabelbaan in Het Park bij de Euromast een toeristische trekpleister te maken, gingen niet door. Het tekort van vier miljoen op de vijf miljoen gulden die de gemeente voor de manifestatie beschikbaar had gesteld, was geen belemmering om de organisator van de Stichting C70 de hoogste onderscheiding van de stad Rotterdam, de Wolfert van Borselenpenning, op te spelden.


Op zondag 1 mei 2005 was ik uitgenodigd om in het Turkse café/restaurant Istanbul aan de Beijerlandselaan over poëzie en de stad te praten. De middag was georganiseerd door een afdeling van de Partij van de Arbeid. Maar dat het de Dag van de Arbeid was had daar geloof ik weinig mee te maken. Er worden daar vaker culturele middagen georganiseerd.
Het was een stralende dag, de eerste van het jaar. Ik fietste op mijn gemak richting Zuid. Maar bij de Westzeedijk twijfelde ik al welke weg ik zou nemen, de Maastunnel, de Erasmusbrug of de Willemsbrug. Hoe kwam ik het snelst op de Beijerlandselaan?
Het was werkelijk heet, misschien wel dertig graden. De fietstunnel bracht enige verkoeling, het was lang geleden daar ik daar doorheen was gefietst. De laatste keer, schoot me te binnen, had ik drie Duitse jongens verteld hoe ze met hun zwaar bepakte fietsen de hoge roltrap af moesten. Voorwiel dwars op de trede en dan terugleunen op je fiets. Maar ze durfden het toch niet aan. Duitsers hebben zich in Rotterdam vaker ongemakkelijk gevoeld.
Zuid was verlaten, hier en daar zaten mannen te vissen. Ik reed de Doklaan af naar de Brielselaan en de Putselaan, schoot de Hillevliet op en bereikte de Beijerlandselaan. Nergens zoveel lanen als op Zuid.
Ik kom niet vaak op Zuid; ik heb er weinig te zoeken. Toch heb ik het gevoel dat Zuid het echte Rotterdam is. Dat die grote, opgehoogde stad aan de andere kant van de Nieuwe Maas er alleen maar is om de schijn van wereldstad op te houden. Op Zuid voel je meer de aanwezigheid van de rivier en het immense bedrijf dat ‘haven’ heet.
Istanbul bleek halverwege de Beijerlandselaan te zijn, op de hoek van de Strijensestraat. Het publiek was nog niet in groten getale toegestroomd, er was eerlijk gezegd nog niemand. Maar de organisator was hoopvol gestemd, de vorige keer kwamen de mensen ook op het laatst binnen en toen was het druk geweest, zo’n dertig man.
Uiteindelijk kwamen er welgeteld vier mensen opdagen, een vriendelijk echtpaar dat hoogstwaarschijnlijk op hoogtijdagen van de rode familie nog rond de meiboom had gedanst, een meneer met een aktetas en een oud gemeenteraadslid wiens naam me niet te binnen wilde schieten.
Na afloop fietste ik met een groot boeket bloemen tussen de snelbinders terug naar huis. Aan het eind van de Putselaan, bij dat onduidelijke knooppunt van wegen, spoorbanen, trein- en tramrails, fiets- en wandelpaden bleek dat de wedstrijd in de Kuip was afgelopen. Het stadion liep leeg. Het publiek kwam van de Vakenoordsebrug en verspreidde zich over de Varkenoordsebocht naar de Varkenoordseweg, de Putselaan, de Beijerlandselaan en via de 2e Rosestraat naar de Rosestraat. De straatnamencommissie zal aan de benoeming destijds niet veel tijd hebben besteed.
Ik wist dat Feyenoord had gespeeld en dat het een wedstrijd was die nog ergens om ging, de tweede of derde plaats. Maar dat er verloren was, was niet moeilijk te raden. Het was aan de mensen die ik voorbij fietste te zien, aan hun houding, vooral in de schouders. Geslagen honden op weg naar huis of naar het buurtcafé om daar in vreugdeloos gekanker tenminste iemand de schuld te geven. En dan de soep waarvoor Lee Towers het blik had opengedraaid en opgewarmd. You never walk alone. Lekker bordje soep. Als ze een hap door de keel kunnen krijgen.
Jezus, hadden ze niet gewoon kunnen winnen. Om nog een beetje eer binnen te halen, om bij de eerste drie te eindigen, zoals het hoort. Ik ging er langzamer van fietsen, alsof ik minder zin kreeg om naar huis te gaan. Want ik zou, zoals elke zondag naar Studio Sport kijken en later op de avond naar dat programma met dat vervelende, eigenwijze mannetje, hoe heet-ie, Derksen. Professor Langs de Lijn. Zit ongegeneerd spelers die te gast zijn gevraagd en niet tot de top behoren te beledigen. Die jongens glimmen van de gel maar weten vaak niet hoe ze moeten kijken als de professor uitlegt hoe het wel moet.
Feyenoord, ik heb er weinig of niets met mee. Met geen enkele club. Maar op de een of andere manier ontkom ik er toch niet aan. Ik vind het zelfs erg als ze verliezen en ik vind het heel treurig als het optimisme, de illusies en de mooie praatjes waarmee een seizoen wordt begonnen (zoals het laatste) aan flarden wordt geschoten.
Een nieuwe trainer, een nieuw geluid. Maar met die Gullit zijn ze geloof ik niet veel opgeschoten. Terwijl hij nog zo mooi werd binnengehaald door de sponsor. Helemaal van een Amsterdams grachtenhuis door de stromende regen naar de zonovergoten Kuip. Weer eens wat anders dan de P.C. Hoofdstraat. Niemand die zo mooi een onschuldig gezicht kan trekken. Kan ook mooi de hand in eigen boezem steken, of in die van een ander. ’t Heb niet gehollepe.
Ach, Feyenoord, topclub van de Lage Landen. Stadion met de meeste toeschouwers, club met de trouwste fans. Waar blijft al dat geld? Een club die naar een buurt is genoemd, een volksbuurt, naar de bron waaruit hij is voortgekomen: Feijenoord. Al begonnen ze dan als Wilhelmina en ook nog even als HFC (Hillesluise Football Club). Jongens van de Hillelaan en de Brede Hilledijk, de Hillestraat, de Korte Hillestraat en de Hilledwarstraat.
Maar het werd gelukkig Feijenoord. Je kan je toch niet voorstellen dat de Europacup en de Wereldbeker door de Wilhelmina I waren gewonnen. Wat hadden ze dan moeten zingen, hand in hand kameraden, voor Wilhelmina I? Leve de Willemien?
Op de steile helling van de Erasmusbrug probeerde ik me te herinneren of ik er bij was toen Feyenoord de Europacup won. 1970 leek, nee het was een eeuwigheid geleden. Toen zou ik die helling gemakkelijk hebben genomen, nu ploeter ik mij in de kleinste versnelling naar boven. Maar de beloning is zoet. Met een enorme vaart daal ik de brug af, richting Schiedamsedijk.
Nee, ik was niet bij het feest op de Coolsingel. Ik was geloof niet eens in Rotterdam. Van Wereldbeker herinnerde ik me helemaal niets. In de Kuip was ik in elk geval niet, want daar ben ik maar één keer geweest. Een wedstrijd tegen Arsenal, er waren nog staanplaatsen, dus dat is lang geleden. Maar ik moet die wedstrijd tegen Estudiantes de la Plata op de televisie hebben gezien.
Estudiantes de la Plata, een naam als een tango. Estudiantes, zou dat ‘studenten’ betekenen, de studenten van de Plata? En was er niet iets met een bril, het brilletje van Joop van Daele?
Een voetballer met een bril, dat kon in die tijd helemaal niet. Nog niet eigenlijk, of je moet zo’n ruimtevaartbril als Edgar Davids opzetten. Toen ik zelf een bril moest gaan dragen ben ik met voetballen gestopt. Eén keer heb ik met een afgekeken schijnbeweging de achterhoede van Stellendam op het verkeerde been gezet en gescoord. Maar omdat we toen stonden we al met 8-0 voor stonden, juichte er niemand. .
De terrassen in de Witte de Witstraat zitten vol. Maar ik wil naar huis. Bijkomen van mijn rit naar Zuid. Als ik museum Boijmans van Beuningen passeer valt me in dat Feyenoord na de triomfen van 1970 zijn naam heeft veranderd, van de mooie Hollandse lange ij een y-grec gemaakt. Terwijl Boijmans later het tegenovergestelde heeft gedaan. Boijmans schreef je vroeger met een y-grec, daar hebben ze weer een ij van gemaakt. Om authentieker te lijken.
Onzin natuurlijk. Een buitenlander, een anderstalige, leest gewoon wat er staat en spreekt het uit zoals zijn strottenhoofd is ontwikkeld. Die zien heus geen verschil tussen een ij en een y. En voor de Rotterdammers had het niet gehoeven, want die zeggen gewoon ‘Faiienoord’ en op Zuid laten ze geloof ik de e ook nog weg, daar hoor je ‘Faiinoord’. De uitspraak kan per buurt, zelfs per wijk verschillen.
Want voetbal is voor het grootste deel van taal gemaakt, van dialect en jargon, van de misleidende bestuurderstaal en het gezeur van de commentatoren, van de onomatopeeën van het legioen en het racistische argot van de hooligans. Iedereen mag meepraten. Maar met een y of een ij, het ziet er niet naar uit dat de Wereldbeker ooit nog eens in de wereldstad Rotterdam zal worden binnengehaald.
Hoewel, op een balkon in mijn straat heeft iemand de Feyenoordvlag uitgehangen. Voor de ware supporter is winst of verlies een kwestie van eten of niet eten, van trek of geen trek. Maar zolang die vlag wappert, is er hoop.

Hard gras nr. 44, september 2005 © Rien Vroegindeweij

zondag, december 04, 2005

Groot Rotterdams Bruggenboek

Vrijwel elke maand verschijnen er nieuwe boeken over Rotterdam. Kleine en grote boeken, dikke plaatwerken, korte of lange verhalen, over vroeger, over nu en over de toekomst. Over personen, groepen, verenigingen, over stadsdelen en bijzondere gebouwen, enzovoort, enzovoort. Tellen we daarbij op de literaire, historische en wetenschappelijke boeken die door Rotterdammers zijn geschreven, dan is het helemaal niet bij te houden. Gelukkig zijn niet alle boeken interessant of de moeite van een aanschaf waard, want je zou je er blauw aan betalen.
Maar nu is er een prachtig boekwerk aan de grote Rotterdam Bibliotheek toegevoegd dat zijn geld dubbel en dwars waard is: Het Groot Rotterdams Bruggenboek. Het begeleidende persbericht spreekt van een ‘ode aan álle bruggen van de stad, de beeldbepalende grote oeververbindingen en de honderden minder bekende of nauwelijks opvallende bruggen die de ‘archipel’ van stadsdelen verbinden en de stad – bijna letterlijk – bijeenhouden’.
Daarmee is niets te veel gezegd. In een stad die aan het water zijn bestaan te danken heeft is het uiteraard logisch dat er veel bruggen zijn. Maar anders dan in andere oude Hollandse steden is er in de loop der tijden, voornamelijk in de binnenstad van Rotterdam, veel water gedempt. Oude grachten, die hier veelal singels of vaarten worden genoemd, zoals de Coolsingel, de Goudsesingel, de Delftsevaart, etc. werden al lang voor de wederopbouw van de verwoeste stad dichtgegooid om ruimte te scheppen voor het gemotoriseerde landverkeer.
Niettemin is er nog veel water dat overgestoken moet worden. Dat viel ook beeldend kunstenaar Wink van Kempen op toen hij op loopbare afstand aan beide zijden van het waterfront van de Nieuwe Maas 23 grote en kleine bruggen telde. Daarmee was het idee voor dit boek geboren. De uitvoering heeft even op zich laten wachten, maar uiteindelijk participeerden verschillend instanties in de totstandkoming van het Groot Rotterdams Bruggenboek.
In tekst en beeld wordt de geschiedenis van de bruggen van Rotterdam uit de doeken gedaan. Maar liefst zeven auteurs beschrijven het verschijnsel brug vanuit verschillend perspectief. De fotografen Wink van Kempen, Vincent Mentzel en Hajo Piebenga maakten prachtige reportages, waarin we verassende uitzichten en doorkijkjes op het gevarieerde bruggenbestand van Rotterdam te zien krijgen.
Vaste en beweegbare bruggen, draaibruggen, ophaalbruggen, basculebruggen, liggerbruggen en tuibruggen, van hout, staal, beton of steen.
Van sommige beweegbare bruggen besef je pas dat het een brug is als hij openstaat. De open brug als excuus voor laatkomers, worstelend met de aloude vraag of de brug open staat als hij dicht is of dicht is als hij open staat?
In ingenieurstermen wordt een brug een ‘kunstwerk’ genoemd, maar net als in de kunst is niet elke brug bij wijze van spreken een museumstuk. Er zijn vaste bruggen als tussenstuk van een verkeersweg waarvan je niet eens door hebt dat het een brug is. Laat staan dat ze ook een naam hebben. Wie kent bijvoorbeeld de Jan Kuitenbrug of de 2e Buizengatbrug bij naam?
Alle bruggen hebben een naam, maar vele leiden desondanks een functioneel maar anoniem bestaan. Alleen de grote beroemde bruggen trekken de aandacht. Niet alleen van het grote publiek, maar ook van kunstenaars, dichters en cineasten. Ze werden geschilderd, bezongen en gefilmd. Het bruggenboek geeft er een aantal prachtige voorbeelden van. Ook de bruggen die niet werden gebouwd ontbreken in dit overzicht niet. Enkele ‘artist’s impressions‘ geven een beeld van hoe Rotterdam er uit had kunnen zien als de dromen van sommige ontwerpers waren uitgevoerd. In de tuin van museum Boymans van Beuningen staat er in de vorm van een maquette van de Screwarch Bridge van Claes Oldenburg een mooi voorbeeld van.

Zwaan-kleef-aan

In de nota ‘Ons creatieve vermogen’, die dit najaar werd gepresenteerd, heeft het kabinet Balkenende plannen ontwikkeld om de bedrijfstak van de kunst, media en creatieve dienstverlening te stimuleren. Met extra geld, minder strakke regels en soepele randvoorwaarden moet de rol van de cultuur in de economie worden vergroot.
Als voorbeeld van economische meerwaarde met creatieve middelen wordt in de regeringsnota de Erasmusbrug genoemd. Dat is niet zomaar een brug die Noord en Zuid met elkaar verbindt, maar een toonbeeld van vormgeving en esthetiek Een overspanning tussen twee oevers die Rotterdam allure heeft gegeven, aldus de nota. Dat die brug ooit nog eens na een flinke regenbui als een natte kat lag te bibberen en tot op heden de klep van het beweegbare deel regelmatig blijft hangen en voor files en omleidingen zorgt, moet als een extra stimulans voor het rampentoerisme worden gezien.
Technische problemen zijn er om verholpen te worden. En waar het het kabinet om gaat is dat de Erasmusbrug als de fabuleuze Zwaan-kleef-aan toeristen en dagjesmensen naar de Maasstad trekt en bedrijven en instanties stimuleert om zich in het zicht van de geknikte pyloon te vestigen. Dat het college van B & W er op uit is om culturele instellingen als Het Nederlands Fotomuseum en Lantaren/Venster uit de stad weg te halen en naar de Kop van Zuid te verplaatsen is een minder gunstige ontwikkeling.
In de nabijheid van grote en belangrijke bruggen heeft zich altijd al economisch leven ontwikkeld. Zo heeft de aanleg van de twee delen van de Van Brienenoordbrug de ontwikkeling van het bedrijvenpark Rivium gestimuleerd. In vroeger tijden had bij voorbeeld het Steiltjesplein een kosmopolitische allure omdat daar de Oude Maasbrug, de Hefbrug en de rivier in een bedrijvig samenspel bij elkaar kwamen. Sinds de Maasbrug is afgebroken en De Hef altijd werkeloos openstaat, is het een zieltogend plein geworden.
Het is het bewijs dat de bruggen de vitale verbindingen vormen die naar de overtuiging van Wink van Kempen als het centrum van de stad beschouwd kunnen worden. Dat is wat al te enthousiast uitgedrukt, maar laten we zeggen dat de bruggen de aders en slagaders van de stad zijn, zonder welke het hart niet gevoed zou worden.

Het Groot Rotterdam Bruggenboek verscheen bij uitgeverij Aprilis, Zaltbommel. Gebonden, 248 pagina’s, 280 afbeeldingen in kleur en zwart-wit. Prijs € 29,00.