zaterdag, november 27, 2004

“Hij heb rare kop, maar hij ken wel wat”

Jules Deelder zestig


Op 10 maart van dit jaar werd in drie zalen van Hotel New York op de Kop van Zuid in Rotterdam de J.A. Deelder Special van het literaire tijdschrift Passionate gepresenteerd. Tegelijk werd alvast de zestigste verjaardag van de Rotterdamse dichter, schrijver, ‘aucteur’ en performer gevierd. Het feit dat de ‘jarige’ op 24 november 1944 werd geboren en op dat moment nog ruim acht maanden van zijn zestigste verjaardag was verwijderd, mocht de pret niet drukken. Integendeel, het verhoogde de feeststemming met zo nu en dan een morbide maar goed bedoelde opmerking over het halen van genoemde datum, overigens geheel in de geest van de dichter zelf die in Passionate liet optekenen dat de dood het doel van het leven is, maar daaraan toevoegde voorlopig nog geen plannen in die richting te hebben: “Ik heb altijd het gevoel gehad dat iedereen doodgaat behalve ik. Het is niet zo, maar ik moet het toch nog maar zien.” Een gedachte die poëtisch werd omgevormd en gestileerd tot het titelloze gedicht, dat in zijn jongste bundel Zonder dol-len werd opgenomen: “De dood / is groot / De dood / is mach- / tig maar / dan wel / die van / een ander.”
Tout Rotterdam was in Hotel New York aanwezig en hier en daar zag je een Bekende Nederlander voor wie de reis naar het verre Rotterdam kennelijk niet tot ernstige stoornis van het zenuwgestel leidde. Het was een drukbezochte en zeer geanimeerde avond met een overvol programma, waarin met voordracht van bevriende collega’s, muziek en onder meer ook de uitreiking van een eredoctoraat van de Noodfaculteit voor de Letteren de loftrompet over het feestvarken werd gestoken. Wat Deelder in een ongekende vlaag van bescheidenheid de opmerking ontlokte dat er wat hem betreft toch wel van enige populariteit sprake was.
Deelder zestig. Wie had dat kunnen denken van de man die als levensmotto heeft: ‘beter opbranden dan uitdoven’. Waarmee zoveel gezegd is dat het leven snel geleefd en volledig uitgebuit dient te worden voordat het vuur de kans krijgt in de gezapigheid van de levensavond uit te doven. Een houding die in romantische cultuurperiodes telkens weer onder dichters en muzikanten populair wordt: leef snel, sterf jong, dan ben je een mooi lijk. Maar in dit geval met een flinke dosis Rotterdamse nuchterheid vermengd. Toen in 1985 zijn dochter werd geboren, verklaarde Deelder dat hij nu wel honderd wilde worden.
Met zestig jaar is weliswaar nog lang niet ‘de leeftijd der sterken’ bereikt, maar degenen die hem wat langer kennen en van nabij meemaken zijn het er over eens dat Deelder als een medisch wonder moet worden be-schouwd. Niet alleen het gebruik van drugs voerde hem bij tijd en wijle langs de rand van de afgrond, wie wel eens met hem in de auto is meegereden, zal hebben ervaren dat het gevaar niet alleen in de middelen maar ook langs de middenberm wordt gezocht.
In de verhalenbundel Hol gelach uit 1997 doet hij verslag van enkele verkeersongelukken en bijna-dood-ervaringen, maar komt hij niettemin tot een onverschrokken conclusie: “Er zou op onze snelwegen, die heten niet voor niets zo, een minimumsnelheid moeten gelden van 120 km per uur. Wie dat niet kan bijbenen, neemt verder het fietspad maar of die gaat maar met de trèkschuit. Mutsen doen we thuis, maar niet op de grote weg .”
In de zomer van dat jaar raakt hij op Voorne-Putten betrokken bij een kettingbotsing en klapt hij met zijn Citroën op een tegemoetkomende Duitse brandweerwagen die terugkwam van een oefening op het terrein van het Rotterdam International Security Center in de Europoort. Deelder raakt gewond aan zijn kaak en moet in het ziekenhuis worden behandeld. Zijn auto is total loss. De twee vrouwen die in zijn gezelschap waren komen met de schrik vrij. De rechter veroordeelt hem een jaar later wegens onaangepast gedrag in het verkeer en een iets te hoog alcoholpromillage in zijn bloed tot een geldboete en een tijdelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Dat het uitgerekend een ‘Deutsche Feuerauto’ was waarop hij botste kon geen toeval zijn (‘toeval bestaat niet, mijn hond lijdt aan toevallen’) en zal tot enige hilarische woordspelingen met betrekking tot het Dritte Reich en zijn Führer hebben geleid.

Jules Deelder, auteursnaam: J.A. Deelder, dichter, schrijver en performer, voor die activiteiten bedacht hij zelf het woord ‘aucteur’, een combinatie van auteur en acteur. Daarnaast staat hij bekend als de Nachtburgemeester van Rotterdam, een bijnaam die hem eind jaren zeventig in de Rotterdamse horeca werd toebedeeld en die hij sindsdien als een eretitel draagt. Mister Rotterdam zouden we aan het rijtje kunnen toevoegen, want wie Deelder zegt, zegt Rotterdam. Zijn taalgebruik en accent, zijn manier van denken en doen, ja, heel zijn wezen straalt het idee uit dat in den lande over Rotterdam be-staat: hard werken, niet lullen maar poetsen, en meer van dat soort clichés die niet altijd met de werkelijkheid overeenkomen.
Wat minder Rotterdams aan hem is, is zijn unieke verschijning in het straatbeeld van de werkstad, waar het overheersende modebeeld door de spijkerbroek, het T-shirt en de sportschoenen wordt bepaald. Hoe moet je het noemen: dandy? Een dandy is een persoon die met bijzondere aandacht de mode volgt en zijn uiterlijk verzorgt. Aan zijn uiterlijk besteedt Deelder inderdaad veel aandacht, maar de kleding en toebehoren waarmee hij zich voorbereidt zijn kapitale herenhuis aan de Mathenesserlaan in Rotterdam te verlaten (‘als ik het gevoel heb dat ik er lullig uitzie, ga ik de straat niet op’) behoren beslist niet tot de hedendaagse mode. Alvorens zich in het openbaar te vertonen wordt zorgvuldig een keuze gemaakt uit zijn uitgebreide garderode aan pakken, hoeden, stropdassen en schoenen, waaronder enkele paren two-toned shoes en toebehoren als een lorgnet of een exemplaar uit zijn collectie oude, maar vooral buitenissige zonnebrillen. De mode volgen is precies wat Deelder niet doet. Hij schept zijn eigen mode. In 2000 werd hij door het tijdschrift Esquire verkozen tot de best geklede Nederlander.
Deelder is denk ik de enige dichter in het Nederlandse taalgebied die zijn stem en verschijning leent voor commercials voor producten, het openen van winkels en het opluisteren van congressen. Het verhaal over zijn rottende gebit deed zelfs de verzamelde tandartsen huiveren. Maar ondanks zijn buitenliteraire activiteiten is Deelder in de eerste plaats de dichter die hij als jongen van dertien al wilde zijn, toen hij zijn eerste dichtregel schreef: ‘Hoort, men werpt een atoombom’.
Met terugwerkende kracht zou je dit een typisch Deelderiaanse regel kunnen noemen. Wat dat betreft had hij zijn stijl en toon al vroeg gevonden. Het is de tijd van de Koude Oorlog, het IJzeren Gordijn hangt onzichtbaar tussen de politieke machtsblokken die de wereld verdelen, de Russen staan op het punt Nederland binnen te vallen, de atoombom wordt gevreesd. Maar niet door de aspirant-dichter voor wie een laconieke opmerking over een gruwelijk toekomstbeeld voldoende is. In die tijd liet hij een visitekaartje drukken met de tekst: Jules Deelder, dichter.
Maar het is niet alleen de dichtkunst die hem in zijn jongensjaren heeft gevormd, ook de jazz, de voetbalvereniging Sparta, de Tweede Wereldoorlog, in het bijzonder het optreden van Hitler, en het Rotterdam van de wederopbouw hebben al vroeg zijn belangstelling. Daar komt in de vroege jaren zestig zijn fascinatie voor en het gebruik van geestverruimende en/of roesverwekkende middelen bij, wat tot een levenslange habit leidt. Je kan het ook verslaving noemen, maar zelf zegt hij er over: ‘Een leven zonder speed is het leven niet’.
Het is een wat merkwaardige, in ieder geval tegenstrijdige verzame-ling onderwerpen die regelmatig in zijn gedichten en verhalen en vervolgens in zijn optredens en gesprekken wordt behandeld. Tegenstrijdig omdat Rot-terdam werd verwoest in opdracht van Hitler, die trouwens ook niets van jazz moest hebben, laat staan van zwarte jazzmusici. De blanke Chet Baker en de zwarte Charlie Parker, Deelders favoriete jazzmusici en ‘gebruikers’ zouden weinig kans van leven hebben gehad. Bij mijn weten was Hitler ook geen supporter van Sparta en drukte hij iedere vorm van vrijdenkerij (Deelder: ‘als iemand mij iets vraagt, zeg ik rechtuit m’n mening’) met geweld de kop in. En hoewel sommigen in de top van dit misdadig regiem de naald niet vrees-den, was het vrije gebruik van drugs ten tijde van het Derde Rijk verboden.
“Dat Hitler een kwade kracht was en dat je beter maf dan mof kunt zijn, daar hoeven we het verder niet over te hebben,” zegt Deelder in een interview in Passionate. “Het is een interessant fenomeen, wat niet betekent dat ik ook zou willen of dat het weer moet gebeuren>” Zijn fascinatie voor dit soort zaken heeft dan ook niets met neonazisme te maken, maar lijkt gelegen in een onvoorwaardelijke trouw aan zijn vroegste herinneringen. Zijn vader, een goedgebekte handelsreiziger in vleeswaren, nam hem als peuter al mee naar de thuis- en uitwedstrijden van Sparta. Of naar de stad, waar ze op de Lijnbaan een beroemdheid tegenkwamen als Faas Wilkes, die vader Deelder in het voorbijgaan groette met een ‘Dag Arie’. De eerste jazzmuziek hoorde hij op een feestje van zijn acht jaar oudere zus. Op een dag nam zijn vader hem mee naar Delft, waar in een tent op de grote markt de auto van Hitler werd tentoongesteld, een zwarte Mercedes, waarin een kleine verhoging was aangebracht waarop Hitler ging staan om groter te lijken dan hij was, zoals een suppoost uitlegde. Maar de jonge Deelder zag dat anders: Hitler gebruikte de verhoging niet om groter te lijken, maar om ervoor te zorgen dat het publiek hem beter kon zien.
Het is eigenlijk vreemd dat Deelder de dichtkunst koos als een middel om roem en rijkdom te verwerven. Want bij het algemene beeld van de dichter hoort toch de zolderkamer die in vrijwillige maar bittere armoede wordt bewoond, en heeft in het gunstigste geval een klein publiek van bewonderaars. Maar Deelder creëerde al vroeg in zijn carrière zijn eigen ‘verhoging’. Hij had al gauw in de gaten dat dichten alleen niet genoeg was, je moest ook opvallen om door het (grote) publiek gezien en gehoord te worden. Hij was en is daartoe uitgerust met een buitengewoon goed ontwikkeld vermogen om de aandacht te trekken.
Maar let wel, het is geen aandachttrekkerij die op gebakken lucht is gebaseerd. De kwaliteit van zijn werk, poëzie en proza, is onmiskenbaar hoog, al wil de officiële literaire kritiek daar nog wel eens laatdunkend over doen. Deelder heeft inmiddels een omvangrijk oeuvre op zijn naam: dichtbundels en prozaboeken alsmede een aantal toneelteksten, vertalingen, en een biografie van die andere Rotterdamse legende, bokser Bep van Klaveren, bijgenaamd The Dutch Windmill, die over Deelder zei: “Hij heb een rare kop, maar hij kèn wel wat.”

Er worden in Rotterdam met grote vrijgevigheid jaarlijks een aantal geldloze prijzen in de vorm van speldjes en penningen uitgereikt aan mensen die zich op enigerlei wijze verdienstelijk voor de stad hebben gemaakt. Maar bij mijn weten heeft Jules Deelder er nooit een gehad. Terwijl hij toch een van de eersten was, zo niet de eerste, die Rotterdam het culturele zelfbewustzijn teruggaf dat het door de verwoesting van de binnenstad en de langzaam vorderende wederopbouw was kwijtgeraakt. Deelder gaf Rotterdam een gezicht en een stem, niet alleen in zijn gedichten, maar ook door zijn vele optredens in het circuit van clubhuizen en jeugdhonken tot op de podiums van de grote theaters en in de televisieprogramma’s die hij zelf maakte of waarin hij te gast was.
Zo kreeg het beeld van de Lijnbaan, waarvan altijd gezegd werd dat je er ’s avonds na sluitingstijd van de winkels een kanon kon afschieten zonder iemand te raken, een minder desolaat aanzien in het gedicht Impressie: We liepen. / We liepen door. / We liepen door de Lijnbaan. // We waren. / We waren stoned. / We waren zo stoned als een aap. Zijn gedicht Rotown Magic, waarin hij Rotterdam in de veertien regels van een sonnet ‘vierkant, hoog en hoekig, gekanteld in het tegenlicht’ neerzette, werd onlangs in dertig talen, waaronder Arabisch, Sarnami, Braille en in het komische taaltje van de Babel Fish Translating Machine, vertaald en ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag door de uitgeverij Douane uitgegeven.
Een dichter kan uiteindelijk niet meer geven dan zijn woorden, gevat in de vorm van zijn kunst. Deelder zette met zijn gedicht Stadsgezicht de hele stad, gezien vanuit een ‘posthistorisch vergezicht’ in het licht van een visioen. Het wordt tijd de zestigjarige de hoogste en grootste penning uit te reiken die Rotterdam te vergeven heeft.

Algemeen Dagblad Magazine, 20-11-2004 © Rien Vroegindeweij

P.S. Op 24 november 2004 is aan J.A. Deelder, tijdens zijn verjaardagsfeest in Calypso, door burgemeester Ivo Opstelten de Wolfert van Borsele Penning uitgereikt.

Geen opmerkingen: